vissen verhaal
Vissen

Vissen

Het is woensdagmiddag. We gaan vissen. Lowie, ik en zijn broer Dirk die veel ouder is dan wij. Als aas gebruiken we regenwormen en deeg dat we maken van in melk geweekt oud brood. Daar draaien we straks aan het water kleinere bolletjes van. Dirk doet voor hoe we het brood moeten kneden. De melk loopt tussen zijn vingers door.

Dirk draagt zijn haar in een vettig glanzende kuif. Hij doet altijd of hij alles weet. Pas nog heeft hij met een stokje in het zand getekend hoe vrouwen er van onderen uitzien. Lowie vond dat niet zo interessant, maar ik kreeg er een droge keel van en een raar gevoel in mijn buik.

We staan voor het aanrecht in de keuken van de kleine noodwoning waarin Dirk en Lowie met hun ouders wonen. Door het halfopen raam kan ik de boerderij van mijn grootouders zien. Er hangen witte lakens voor de ramen van de voorkamer.

We kneden het natte wittebrood tot het deeg grijzig wordt en zo vast is als stopverf. We hebben drie deegballen. Lowie wil ze in de gedeukte koektrommel doen bij de rest van het visgerei.

‘Wacht even’, zegt Dirk en pakt een fles ver achterin het aanrechtkastje.

‘Eerst moet dit er nog in’, zegt hij met een rood hoofd. ‘Hier, ruik maar eens.’

Met grote moeite draait hij de dop van de fles. Een krakend geluid. Er zit wit poeder op de hals. Mijn neus raakt die van Lowie als we de scherpe zoete geur opsnuiven: aardbei en vanille.

‘Daar worden ze helemaal gek van’, zegt Dirk.

Hij pakt een deegbal, giet er een eetlepel van de stroperige vloeistof over uit en geeft hem dan aan mij.

‘Nóg een keer kneden!’, gebiedt hij.

Dirk heeft een hekel aan me. Na de zomer ga ik naar het gymnasium. Dat is hetzelfde als zeggen dat hij dom is.

Mijn grootvader is eergisteren gestorven. Hij was al een tijdje ziek. Gisteren heb ik hem even mogen zien. Hij ligt opgebaard in de voorkamer achter de matglazen schuifdeuren. Zijn gezicht met de scherpe neus en de grote grijze snor was bleek als bijenwas. Er zat wat roze poeder op zijn wangen. Zijn hoofd lag een beetje opzij waardoor zijn mond openhing. Het leek alsof hij glimlachte. De kist was gevoerd met een witte, zacht glanzende stof die opbolde tegen de zijkanten. Om de vingers van grootvaders blauwbleke handen was een rozenkrans met bruine kralen gewikkeld. Een smalle strook zonlicht viel goudachtig op zijn gezicht en versterkte de indruk dat hij zo wakker kon worden uit zijn middagdutje.

Vorige week nog heb ik op een warme avond vanaf de dijk langs het zandkanaal zitten toekijken hoe jongens uit de buurt op paling visten. Het was windstil. Het groengrijze water was glad als een glasplaat en er hing een vreemde melkachtige slijmgeur. Muggen dansten in de ondergaande zon. Ik gleed de dijk af naar het water. Mijn blote benen jeukten van het scherpe gras; lange rode strepen van het krabben.

De beste plek, zeggen ze, is vlakbij de brug. Een groene ophaalbrug met vier pijlers. Tegen elke pijler aan hangt een groot en langwerpig grijs contragewicht. Als er een boot aankomt, klinkt er een langgerekte stoot uit de scheepshoorn. Even later gaat dan de deur open van het huisje aan de dijk waar de brugwachter woont. Hij heeft een metalen kunstarm die glimt als een spiegel. Met zijn gezonde arm draait hij aan een grote zwengel het brugdek omhoog waar hij zelf op staat.

Omdat ik de enige ben zonder fiets moet ik met Dirk meerijden. Op de stang want hij heeft geen bagagedrager. Ik zit met mijn beide benen aan één kant. Dat is lastig omdat ik ook nog onze twee hengels en het trommeltje met aas en visgerei vast moet zien te houden.

Lowie fietst achter ons.

Het is benauwd en bewolkt, de geluiden zijn ver weg.

Mijn shirt plakt op mijn rug. Dirks mond is vlakbij mijn oor. Ik hoor hem hijgen. Het voelt nat en warm aan op mijn wang. En af en toe ruik ik zijn adem die stinkt naar bedorven vlees.

Bij elke oneffenheid duwt de stang harder tegen mijn billen. Ik krijg kramp in mijn vingers en mijn benen beginnen te slapen.

Als we iets voorbij de brug de verharde weg verlaten en het karrenspoor op hobbelen dat over de dijk langs het zandkanaal loopt, kan ik het niet meer houden. De beide hengels glijden uit mijn hand en vallen. Het koektrommeltje stuitert erachteraan en springt open. Dobbers, haakjes en spoeltjes verdwijnen in het hoge gras. Een van de deegbollen rolt pesterig traag van de dijk en wipt over de grote kasseien het water in.

Dirk vloekt luid, springt van de fiets en smijt die met mij er nog op tegen de grond.

‘Wat ben je toch een ongelooflijke eikel’, schreeuwt hij.

Ik zeg niets, probeer de pijn aan mijn rug en mijn handen niet te voelen en begin verwoed de verspreid terechtgekomen spullen bij elkaar te graaien.

Dirk vloekt nog eens. Hij is zo kwaad dat er spuug met zijn woorden meekomt. Dan stompt hij me hard tegen mijn schouder. Ik val op mijn knieën in het gras. Mijn ogen vullen zich met tranen. Ik kan ze niet tegenhouden.

‘Huilebalk’, smaalt Dirk terwijl hij wijdbeens staand op me neerkijkt.

Lowie mompelt iets en knielt tegenover me neer om te helpen. Hij stoot me bijna onmerkbaar aan. Zijn ogen schieten even naar rechts, waar zijn broer staat. Zijn lippen vormen het woord ‘klootzak’.

Dan dringt het beeld van mijn grootvader in zijn kist zich plotseling fel en nadrukkelijk aan me op en zuigt me naar beneden in een inktzwart gat. In mijn hoofd graai ik naar gedachten die houvast kunnen bieden maar ze zijn er niet. Ik dreig te worden opgeslokt door een grote onbekende angst.

‘Ik moet weg’, fluister ik gejaagd tegen Lowie. ‘Ik was vergeten’, lieg ik over mijn woorden vallend, ‘dat ik nog een boodschap moet doen voor mijn moeder; voor de begrafenis morgen.’

Dirk is bezig een onwillige regenworm aan de haak te doen. Hij perst zijn lippen op elkaar, zet de punt met het kleine weerhaakje op de rug van het kronkelende diertje en steekt toe.

Als ik overeind kom, kijkt hij even op – een blik die wreed is en afwezig tegelijk.

Elk moment verwacht ik dat hij me opnieuw allerlei verwensingen naar het hoofd zal slingeren. Maar dat doet hij niet.

Op handen en voeten klauter ik tegen de dijk omhoog. Bijna bovenaan kijk ik om en zie hoe Dirk me de rug toekeert en zijn vissnoer als het uiteinde van een zweep het water in slaat.

pap foto inschrijving def

Mis geen enkel verhaal.

Schrijf je in voor de mails.



    Terug naar boven
    Terug

    This is a unique website which will require a more modern browser to work!

    Please upgrade today!

    Share