klok
Tantes inferno

Tantes inferno

In de achterkamer is het aangenaam koel. Voor het raam, dat pas laat in de middag zonlicht binnenlaat, zit Tante aan haar Pfaff, een trapnaaimachine van sierlijk smeedijzer met een groot aandrijfwiel aan de rechterkant. Het is haar vaste plek, ze zit er elke dag tot laat in de avond. Tante heeft reuma. Ze komt alleen van haar stoel om naar het toilet te gaan of naar haar bed in de voorkamer.

Ik kijk naar buiten waar het zand van de weg bijna wit is in het heiige middaglicht. De warme wind stuurt golven door het gele graan. De deur naar de keuken is wijd open. Via het keukenraam, dat op een kier staat, lekt af en toe een verkoelend briesje de achterkamer binnen.

‘Eigenlijk weer om te gaan zwemmen,’ probeer ik.

Het geratel van de naaimachine stopt. Tante kijkt me even over de rand van haar bril aan. Zonder iets te zeggen klikt ze de naald omhoog en knipt de draad door. Dan keert ze de lap stof en de machine
ratelt verder.

Door het raam is nog juist de varkensschuur van de overburen zichtbaar. De groene staldeurtjes staan open om de hitte voor de dieren wat draaglijker te maken. Tante heeft al heel lang reuma. Het begon ooit met stekende pijn in haar gewrichten, ze was net twintig toen. Niet lang daarna werden de eerste vergroeiingen zichtbaar.

Jarenlang heeft ze allerlei zware behandelingen ondergaan. Ze kreeg ook enige tijd goudinjecties. Daar hadden ze toen – het was nog voor de oorlog – hoge verwachtingen van. Het heeft niets geholpen. In de la van het dressoir ligt een zwart-witfoto van Tante uit die tijd. De pijn geeft haar gezicht een bittere uitdrukking.

De gewrichten van haar vingers, polsen en knieën zijn in de loop der jaren vergroeid tot dikke knobbels, waar haar bijna transparante huid glanzend overheen spant. Haar graatmagere armen en benen kan ze
slechts onder een beperkte hoek bewegen. Lopen gaat moeizaam en is zeer pijnlijk. Daarom drinkt Tante weinig, te weinig. Ze wil zichzelf de martelgang naar het toilet zoveel mogelijk besparen. Toilet is trouwens een wel heel sjiek woord voor het hok in het achterhuis van nauwelijks een meter bij een meter, dat vooral bij warm weer, zoals nu, verstikkend stinkt. Dat komt doordat de toiletpot in open verbinding staat met de beerput eronder. Als je op de houten zitting gaat staan en door het raampje naar beneden kijkt, kun je het betonnen deksel met de roestige ring nog juist zien liggen. Het sluit niet goed. Als het hard waait, voel je de wind tegen je billen.

Tante is naaister, ondanks haat reuma, ze maakt kleren voor familie maar ook voor mensen uit de buurt; meestal voor de vrouwen en de meisjes. Voor mij heeft ze weleens een korte broek gemaakt van geribbelde stof, die jeukte in het kruis. Als Tante niet naait, leest ze, of ze puzzelt. Ze is gek op ‘Zweedse doorlopers’. Schrijven gaat redelijk, haar schrift is regelmatig maar nogal bibberig. Hoewel de pijn scherpe lijnen rond haar mond en ogen getrokken heeft, klaagt ze nooit. Ze draagt haar lot gelaten. Ze heeft een onwankelbaar geloof in de Heer. ‘De Here God die onze Schepper is en wiens Zoon voor ons allen aan het kruis gestorven is. Dat mogen we nooit vergeten’, zegt ze altijd. Bij zijn lijden vallen haar eigen pijntjes in het niet.

Net als honderdduizenden andere zieke en gehandicapte katholieken uit heel Europa is Tante een aantal malen met de bus op groepsbedevaart geweest naar Lourdes in Zuid-Frankrijk. Dan bleef haar plek voor het raam soms wel een week lang leeg. Ze kwam altijd met een koffer vol souvenirs terug. Zo nam ze voor mij ooit een aquamarijnkleurig Mariabeeldje mee dat licht gaf in het donker – hetzelfde buitenaardse groen dat gebruikt wordt in de wijzers van horloges. Als je dat beeldje een hele middag in de zon legde, straalde het ’s nachts urenlang een diffuus mintgroen licht uit, waar je met enige moeite zelfs bij kon lezen. Ze bracht ook kaarsen mee met religieuze afbeeldingen, zoals ‘de verschijning van Maria aan het meisje Bernadette in de grot’, en kleine zilverkleurige medaillons met in hemelsblauw reliëf geëmailleerde Maria-afbeeldingen. Ik heb lang gedacht dat het om unieke, kostbare voorwerpen ging. Totdat ik een foto zag van een plein in Lourdes met eindeloos lange rijen kraampjes, die letterlijk uitpuilden van de beeldjes, kruisjes, kaarsen en andere bedevaartparafernalia.

Maar ook haar reizen naar Lourdes konden Tante niet genezen. Haar reuma woekerde voort, wreed en onstuitbaar. Toch nam en neemt Tante dat de Heer Onze God niet kwalijk. Integendeel, ze is ervan overtuigd dat Hij met haar lijden een bedoeling heeft. Het zal allemaal niet voor niets geweest zijn, straks, dat weet ze heel zeker. Haar geloof is door de jaren heen alleen maar sterker geworden.

In de hoek achter Tante staat Grootmoeders divan. Ze doet haar middagdutje. Ze ligt op haar rug, haar dikke buik hoog en zwart. Meestal trekt ze de sprei over zich heen. Nu niet, ook voor haar is het veel te warm. Ze heeft haar schort zelfs afgedaan.

Het hoofdeinde van de divan gaat voor een deel schuil achter Tantes stoel maar ik zie nog juist Grootmoeders opengevallen mond. In haar onderkaak staat nog één tand overeind, als de laatste grafzerk op een vervallen kerkhof.

Steeds wanneer de naaimachine even stopt, hoor ik het regelmatige raspen van Grootmoeders ademhaling en daar tussendoor het eeuwige tikken van de koekoeksklok.

Terug naar boven
Terug

This is a unique website which will require a more modern browser to work!

Please upgrade today!

Share