portugal 1995
Portugal 1995

Portugal 1995

– Thiviers, 17 juli 1995

We zouden vroeg vertrekken na een ontbijt met baguettes, maar de koelbox wilde ik eerst nog aan de praat zien te krijgen, die deed het met adapter namelijk wél op 220 volt, maar niet – zoals vorig jaar wel – op de aanstekerbus van de auto. Roland, hulpvaardig als elk beginnend horeca-ondernemer, zocht mee naar de mogelijke oorzaak: niet te vinden. Jonge leerling-elektricien opgetrommeld, die daar de elektriciteit deed. Aardige jongen, communicatie verliep moeizaam. Hij was doof voor 80% en droeg daarom achter elke oorschelp een gehoorapparaatje. Bovendien sprak hij als iemand met een hazenlip en dan bovendien nog het Frans van de Périgord. Ook hij kwam er in eerste instantie niet achter. Hand beurtelings vertwijfeld voor de mond en krabbend op het hoofd wist hij na elke nieuwe poging de oorzaak op te sporen, niet meer uit te brengen dan: “C’est bizar, c’est pas possible.”

Na drie en een half uur vruchteloos zoeken was hij er dan eindelijk in geslaagd de oorzaak te vinden: een te lange draad, waardoor zoveel weerstand werd opgebouwd, dat er te weinig stroom tot de koelbox reikte.

Terwijl Trudy en de kinderen even gingen zwemmen heb ik alles opgebroken en ingeladen en zo konden we om ongeveer twee uur ’s middags vertrekken, ruim vier uur later dan gepland.

Via Périgueux en Limoges richting Spaanse grens. Nog steeds route nationale. Groot verschil tussen het mondaine Biaritz en de vieze voorsteden van de Baskische hoofdstad San Sebastian. Inmiddels is het zeven uur ’s avonds, we hadden gehoopt bij de Spaanse grens een grenswisselkantoor aan te treffen, maar de grensovergang was zo chaotisch en druk, dat we niet eens de mogelijkheid hadden om te stoppen. Dus op hoop van zegen en zonder peseta’s maar doorgereden. Dwars door Irun, vies, warm en druk; de schaarse richtingaanduidingen wezen ons de weg naar Vitoria-Gasteiz en Burgos. Kruipend, stinkend verkeer en geen bank te zien. De zon begon al achter de ons omringende Pyreneeën weg te zakken toen we – inmiddels op de snelweg aanbeland – een aanduiding zagen met “aerea de servicio”. We reden het terrein op met een groot wegrestaurant en allerlei andere winkels en een tankstation. Maar géén bank. In het restaurant was een klein winkeltje waar je drank en allerlei snoepwaren kon kopen. En je kon er geld wisselen, zo bleek uit een bord met de daar terplekke gehanteerde wisselkoersen. Maar met de door Thomas Cooke himself zo aangeprezen travelers cheques kon je er nog geen dropje kopen. En het enige geld dat we hadden waren Franse francs, zo’n 150 in getal. Bovendien wisselden ze niet echt, ze namen het geld (papiergeld welteverstaan) alleen maar aan als je er iets kocht, en gaven wisselgeld terug in peseta’s. Dus Simon koos een Lion en Eva ook zoiets en van de rest kocht ik tien liter benzine. Die moesten ons dan naar een hotelletje brengen waar we iets konden eten en de nacht konden doorbrengen. Morgen (dinsdag 18 juli) zouden we dan geld wisselen om het hotel te betalen.

Dat plan getrokken en onszelf gerustgesteld ervan reden we de snelweg weer op. Rond een uur of negen begon de avond over Noord-Spanje te vallen en Trudy vond het tijd om een plaatsje voor de nacht te zoeken. De eerste de beste afslag genomen: Orio. Tot onze verbijstering bevond zich even na de bocht in de afslag een reeks tolhuisjes. We hadden op de péage gereden, zonder dat we dat wisten, en de paar peseta’s die we hadden waren op. Ik zette de auto stil langs de kant en samen stapten Trudy en ik uit, naar een van de hokjes toe.

We legden ons probleem voor aan de aardige Spaanse toldame en zij bleek zowaar bereid de 300 peseta’s (€1,80!) die we verschuldigd waren uit eigen zak te betalen. Tot tranen toe bewogen over deze hopelijk spreekwoordelijke hartelijkheid, reden we naar Orio, waar zich diverse pensions bevonden. Even rondgereden door het stadje en gestopt bij het eerste het beste Hotel Pension. Ik ben vergeten hoe het heette, maar het mocht eigenlijk toch geen naam hebben. Onder een veranda die tot aan het trottoir liep stonden wat tafeltjes met stoelen en vlakbij de deur zat een man te eten. Naast hem, half in de deuropening, stond een vrouw. Toen ik uitstapte om te vragen of ze nog wat vrij had, kwam ze op me toegelopen. Ze was een jaar of zestig, met nog gitzwart haar en het strenge gezicht van een vrouw die de touwtjes strak in handen heeft. Op haar wang torende een pikzwarte wrat. Wonder boven wonder bleek ze meertalig. Ze sprak niet alleen het onbegrijpelijke Baskisch en Spaans, maar ook zeer goed Frans en Engels.

Ze had een kamer voor ons, ja, en wij konden nog eten, alleen niet buiten – was trouwens ook niet aan te raden met al dat walmende vrachtverkeer dat rammelend, ratelend en schakelend voorbijkroop tegen de iets voorbij het pension beginnende helling.

Het pension was een hoge doos, schijnbaar zonder bouwplan gebouwd. Als je vanuit onze kamer, die aan de achterzijde lag, naar buiten keek, zag je een achtererf, even smal als het gebouw zelf maar wel zo’n tachtig meter diep. Helemaal aan het eind hield de man des huizes zijn domein. Daarachter lag de rivier die door het stadje stroomde en daar weer achter doemden de uitlopers van de Pyreneeën op.

De eetzaal strekte zich uit over de hele benedenverdieping. Her en der verspreid zaten wat Baskische oudjes, alleen of in echtparen. Er werd weinig gesproken. Alleen het geluid van de smakkende mummelmondjes en de tv waarop de Spaanse versie van de Soundmixshow aan stond.

De twee nerveus transpirerende dochters van de matrone bedienden ons. Paella als voorgerecht, Trudy een visje en ik een kippetje als hoofdgerecht. Wat zompige – volgens Eugène éénmaal gefrituurde frieten, voor de kinderen. Niet geweldig, maar als je honger hebt dan ben je niet zo kritisch.

We waren alle vier moe van de reis, de indrukken en de warmte, dus na ’t eten snel naar boven. Simon en Eva in een twijfelaar, wij in een oud tweepersoonsbed. Natuurlijk met veel te veel dekens.

– Orio, 18 juli 1995

Ondanks alles redelijk goed geslapen. Volgende ochtend Trudy naar de bank, en wij, Eva, Simon en ik, wachtten tot Madame het tijd vond ons van ontbijt te voorzien. Na een kwartiertje zielig zitten in de eetzaal kwam ze binnen met een bordje dat was volgestapeld met kleine sneetjes stokbrood met daar bovenop wat hotelkuipjes jam en boter. Melk voor de kinderen, thee voor mij. Verder niks, behalve een mes. Ze vond het blijkbaar onzin om nog wat bordjes vuil te maken. ’t Werd dus een zooitje aan onze tafel. Toen we ons zo ongeveer door de stapel sneetjes hadden heen geworsteld, kwam Trudy terug. Ze was zo blij geweest dat ze nu eindelijk weer eens Spaans kon spreken, dat ze wel drie keer de weg had gevraagd.

Toen we onze spullen pakten, trok Trudy zomaar een nachtkastlaatje open. Daar lag een versleten, maar daarop niet minder stinkende damesonderbroek.

Om tien uur vertrokken we, bij Oria de peaje weer op richting Burgos.

Terug naar boven
Terug

This is a unique website which will require a more modern browser to work!

Please upgrade today!

Share