straatveger
De straatveger

De straatveger

Het is vijf uur ’s morgens. Een doordeweekse zomerdag, die weinig zon belooft. Hoog boven het kuststadje, wiens bewoners en gasten nog niet van deze nieuwe teleurstelling op de hoogte zijn, drijft een aaneengesloten wolkendek op wind van zee landinwaarts. De hoofdstraat is kil en leeg. Op enkele plaatsen tussen de hoge huizen en winkels vormt de wind kleine wervelingen. Daarin ritselen en wentelen stukjes papier omhoog.

Tegenover het kerkje veegt een straatveger het afval in korte halen langs de rand. Hij draagt een grijs werkpak met pet, het soort waarmee privéchauffeurs hun hoofdhaar plegen te verstikken. Zijn bezem is er nog een van tot een bos gebonden berkentwijgen. Hij staart strak voor zich uit naar de straatstenen, zijn blik star van de slaap. Hij veegt werktuigelijk, toch ontsnapt er niets aan de twijgen van zijn bezem. Als de hoeveelheid proppen, schillen en glasscherven te groot wordt om voort te schuiven, slentert hij slaperig terug naar waar zijn karretje staat, een container op twee wielen, die hij als een kruiwagen voor zich uit kan duwen. Hij pakt een groot plat blik en pakt daarmee het afval op om het vervolgens in de container te werpen.

Hij is niet jong meer en eigenlijk ziek. Hij lijdt aan stoflongen, het afscheidscadeau voor een kwarteeuw woeste mijnarbeid. Maar thuiszitten kan hij niet. Hij heeft geen hobby’s en zijn vrouw poetst hem als het ware elke dag de deur uit. Hij heeft zijn thee nog niet op en kan zijn krant nog niet openen, of daar komt zij al aan met een loeiende stofzuiger. Wanneer hij zich ongelukkig voelt, zoals nu in deze van god en iedereen verlaten straat, dan verdenkt hij haar soms van kwade opzet. Ze weet dat hij er niet tegen kan en dat hij daarom zo snel mogelijk het huis verlaat. Ze heeft een echte poets-manie. “Dat komt doordat ze geen kinderen kon krijgen”, zei een wildvreemde man ooit eens aan de bar, toen hij zich tijdens een van zijn schaarse cafébezoeken over haar beklaagd had. Best mogelijk, maar toch was ze altijd al proper geweest. Nergens had hij ooit stof kunnen ontdekken. Alle serviesgoed, asbakken incluis, werd onmiddellijk na gebruik in een heet sopje afgewassen. Heel af en toe rookte hij een sigaartje, maar beleefde daaraan weinig genoegen omdat hij het gevoel had dat zij nauwelijks kon wachten tot hij uitgerookt was. De weinige kennissen die hij nog had, een paar ex-collega’s uit de mijn, prezen hem gelukkig met zo’n vrouw. Geen rommel, geen jengelende kinderen. Rust. Maar hij zou er veel, zo niet alles, voor over hebben gehad om tussen zijn eigen rommelende en jengelende kinderen te kunnen zitten. Zijn huis was kil en leeg, zoals de straat die hij veegde.

De frisse wind blies de laatste slaap uit zijn ogen. Hij rechtte zich en keek op de torenklok van zijn kerkje. Half zes. Voor de kerk zag hij een betegeld pleintje, dat door een laag, roodbakstenen muurtje van het trottoir gescheiden werd. Tussen de beide opritten naar het pleintje priemde een haltebord van de busdienst. Een soldaat in uitgaanstenue stond met zijn schouder tegen de paal geleund een sigaret te roken. De rook werd door de wind weggeslagen.

De straatveger had zijn vrouw leren kennen toen hij onder de wapenen was. Ze werkte in een van de militaire tehuizen, welke wist hij niet meer. Ze stond er ‘s avonds achter de bar en overdag hield ze de zalen schoon. Naar ze hem later had verteld, was ze op hem gevallen omdat hij zulke schone nagels had en niet schunnig en luidruchtig was zoals de meesten. Hij keek naar zijn handen. Ze waren rimpelig met dikke plakken eelt op de palmen en zijn nagels vertoonden brede voorranden. Toen waren ze schoon geweest ja, omdat hij ’s avonds in de wasserij van zijn vader werkte. Hij was op nog geen tien kilometer van zijn ouderlijk huis gelegerd en zijn vader stond erop dat hij elke dag naar huis kwam om te helpen, personeel was veel te duur en niet te vertrouwen.

De soldaat schoot zijn bijna opgerookte sigaret met een boogje in zijn richting, maar de wind was te sterk. De peuk bleef midden op straat nerveus nasmeulen.

De straatveger was geen prater, anders zou hij wellicht in het gebaar van de jongen een reden gevonden hebben om een praatje te maken. Hij richtte zijn blik weer naar de klinkers en veegde verder. Hij had geen zin om iets te zeggen. Hij zou trouwens niet weten waarover.

Soms was hij zich daar heel bewust van: dat hij het voornaamste al jaren geleden had gezegd. De gesprekjes die hij tegenwoordig nog voerde bevatten niets wezenlijks. Ze dienden louter de wederzijdse erkenning van elkaars aanwezigheid. Als hij zijn vrouw antwoord gaf of haar een vraag stelde was het om haar te bevestigen dat ze voor hem nog bestond.

De wind speelde een vel papier in zijn richting. Een volkomen gaaf vel, geen prop of afgescheurd stuk papier. Het rolde zich op en ontrolde zich alsof het danste. Sierlijk scheerde het langs enkele geparkeerde auto’s en streek, toen de wind het even afliet, binnen het bereik van zijn bezem neer.

Hij stond op het punt om het routineus met de rest op te vegen toen hij werd getroffen door de witheid ervan, die fel afstak tegen de grauwe morgen. Hij raapte het op.

Een luide claxon deed hem opschrikken: de eerste bus. Grommend en met sissende remmen draaide de bus vlak voor hem langs het kerkpleintje op. Achter de spiegelramen glom het verbeten ochtendgezicht van de chauffeur. Op het pleintje maakte de bus een scherpe bocht naar rechts, draaide de straat weer op en kwam zuchtend tot stilstand voor de bushalte. De soldaat stapte in, kocht een kaartje en liep helemaal naar achteren. Hij wierp zijn tas in het bagagenet en maakte aanstalten om te gaan zitten, maar bleef gekromd staan, toen hij zag dat de straatveger hem stond op te nemen. Onder het uitstoten van zwarte dieselwolkjes trok de bus op. De soldaat werd door de ruk op de achterbank geworpen. De straatveger lachte zonder geluid. Door het bemodderde achterraam lachte ook de soldaat, maar cynisch, minachtend bijna.

Terwijl de bus briesend de dag in reed, richtte de straatveger zijn blik opnieuw op het vel papier. Er stond iets opgeschreven. Hij hield het wat verder van zijn ogen af om het handschrift te kunnen lezen. Hij ontcijferde met grote moeite:

Mijn liefste Benjamin,

Hoezeer ik ook van je houd, hoezeer ik je ook zal missen, we kunnen elkaar niet meer zien. Mijn man begint wantrouwig te worden en ook mijn dochter lijkt iets te vermoeden. Hoe graag ik ook zou willen, het kan niet meer, echt niet. Ik moet er niet aan denken wat er zou gebeuren als alles uitkomt.

Ik houd zielsveel van je, mijn Benjamin. Je bent de beste minnaar die ik ooit heb gehad. Ik word warm in mijn buik als ik aan je strakke gespierde lichaam denk. Als je nu hier bij me zou zijn zou ik me onmiddellijk aan je geven. Maar tegelijk voel ik me schuldig. Schuldig tegenover mijn man en mijn dochter. Maar ook schuldig tegenover jou, jij die veel jaren jonger bent. Ik houd je vast, verstik je met mijn liefde. En dat kan niet, dat mag niet.

Ik ben je dankbaar, omdat je mij een jaar lang het gevoel gegeven hebt weer jong te zijn. Maar, ik ben niet jong. Dat zeggen de krassen rond mijn mond en ogen me. Dat zeggen mijn slappe borsten en mijn rimpelende buik. Ik ben niet jong, oud ben ik, te oud voor jou. Vergeef me Benjamin, laat me nu een eind maken aan onze verhouding, voordat jij ’t doet. Nu is het nog enigszins te dragen, maar als jij me straks afwijst – en die tijd komt, dat weet ik zeker – dan kom ik er nooit meer overheen.

Om dat te voorkomen vraag ik je om mij nooit meer te zien. Geloof me, nu afscheid nemen is voor ons beiden het beste. Ik zal altijd van je houden,

Je Gabriëlle 

Het was de straatveger vreemd te moede. De afstand die hij, natuurlijk, in het begin tot de inhoud van de brief had gevoeld, was geleidelijk verdwenen. Naarmate hij verder las verbeeldde hij zich meer en meer dat hetgeen er geschreven stond, op hem betrekking had. Dat hij die Benjamin was.

Hij ging tussen twee geparkeerde auto’s op de stoeprand zitten en las de brief nog eens. Zijn keel werd droog toen hij eraan dacht hoe heerlijk het moest zijn om zo door een vrouw bemind te worden. Natuurlijk had hij er weleens van gedroomd.

Terug naar boven
Terug

This is a unique website which will require a more modern browser to work!

Please upgrade today!

Share