de kip
De kip

De kip

Mijn grootvader neemt me mee aan de hand. We lopen het smalle pad af dat van de boerderij naar de boomgaard leidt. Het gras is zo hoog dat ik er nauwelijks overheen kan kijken. Achterin de boomgaard half verscholen achter vier struiken en brandnetels staat een grote schuur met een boogdak van roestkleurige golfplaten. Voordat de oudste broer van mijn vader naar Canada vertrok had hij daarin zijn timmerwerkplaats. Nu is het weinig meer dan een ruïne.

We volgen het pad naar de kippenren. Mijn grootvader opent het hek. Als hij de ren wil binnengaan trek ik met mijn beide handen aan zijn grote verweerde hand om dat te verhinderen. Ik durf niet. Ik ben bang voor kippen. Ze pikken naar alles. Vooral naar kinderogen en kinderhanden. Mijn grootvader lacht me uit. Zijn mond onder de brede grijze snor is een donker gat. Hij schopt het hek dat dichtgevallen is met zijn klomp weer open en sleurt me naar binnen. Ik gil van angst, maar ook van woede omdat hij zich niets van mijn weigering aantrekt. Hij sleept me naar de plaats waar het gaas een hoek vormt met het kippenhok. Daar liggen en drentelen de meeste kippen. Pas als mijn grootvader naar de poten van een dikke vuilwitte kip grijpt, ontstaat er paniek. Om mij heen is de lucht plots vol van gekakel en stof en veren. Grootvader laat me los omdat hij nu beide handen nodig heeft. Ik sla de mijne voor de ogen en blijf verstijfd staan waar ik sta. Ik durf ze pas weer van mijn gezicht te halen als hij me op de schouder tikt.

“Kijk ‘es,” roept hij lachend, “die ligt vanavond in de pan.”

In zijn hand hangt ondersteboven een wild schokkende en klaaglijk schreeuwende kip.

We gaan weer door het hok de boomgaard in. Ik loop een beetje schuin achter hem zodat ik de kip alleen maar hoef te horen en niet te zien. Ik kijk even om; in de ren is de rust teruggekeerd. De kippen drentelen en pikken alweer schokhalzend in ’t rond, alsof er niets gebeurd is.

Ik voel me vreemd. Ik weet wat er met de kip gaat gebeuren. Hij wordt doodgemaakt, al weet ik niet hoe dat gaat en wat dat is, dood. Wel dat het erg is. Ik heb gezien hoe mijn moeder huilend ineen zakte, toen een politieman aan de deur kwam zeggen dat oma dood was. De kip gaat ook dood. De kip weet het ook, zij wil niet. Zij huilt ook, zoals kippen huilen, met lange uithalen.

“Gaat de kip dadelijk dood?” vraag ik.

“En of, jongen, en of.”

“Waarom?”

“Hij heeft z’n tijd gehad, jongen, hij heeft lang genoeg van ons gevreten, nu gaan we de rollen omdraaien.”

“Waarom?” vraag ik opnieuw.

“Omdat we vanavond kip eten, jongen, daarom!”

Ik begrijp het niet.

“Ik wil niet dat de kip doodgaat,” zeg ik ineens zo moedig, dat ik er zelf van schrik.

Hij blijft staan, draait zich om en kijkt me aan. Ik weet dat hij me een bangerik vindt. Hij geniet ervan om mij de stuipen op het lijf te jagen. Pas nog, toen hij zich aan de keukentafel zat te scheren. Hij zat in zijn hemd en zeepte zich in voor de spiegel die op tafel stond. Ik vind het leuk om te zien hoe hij met zijn mes brede strepen door het schuim trekt. De harde stoppels zijn in een streek weg. Soms mag ik eraan voelen. Zijn gezicht is dan zo glad als dat van mijn moeder. Die keer pakte hij zoals altijd de leren riem waarop hij zijn scheermes scherp strijkt. Hij haalde het mes een paar keer langs de riem. Maar in plaats van het naar het schuim op zijn gezicht te brengen, hield hij ’t mij onder de neus.

“Zo’n mes is pas echt scherp, als je er in een keer een kindervinger mee kunt afhakken,” zei hij langzaam alsof hij hardop nadacht. Met zijn andere hand greep hij me bij m’n pols.

“Eens even kijken, of ’t al scherp genoeg is.”

“Nee!” gilde ik zo hard dat mijn grootmoeder, die aan het fornuis stond, een pan met aardappelen op de grond liet vallen. Toen ik buiten voor het open keukenraam hijgend stond bij te komen hoorde ik mijn grootmoeder tekeer gaan tegen mijn grootvader. Ze zei dat hij me niet zo moest pesten. Ik kon toch al zo weinig hebben.

Ik hield van mijn grootmoeder omdat ze me altijd in bescherming nam en omdat ik altijd wel een koekje uit haar koperen koektrommel kreeg.

“Ik wil niet dat de kip doodgaat, zei ik nog een keer. En nu ben ik kwaad. Ik ga in ’t gras zitten en doe of ik hem niet zie.”

Even is het stil. Ook de kip houdt zijn snavel. Dan pakt grootvader me ruw bij mijn hemd.

“Zo, jij wilt niet dat de kip doodgaat, hé. Nu, dat zullen we dan wel eens zien.” Hij duwt me voor zich uit het heuveltje op, waar de boerderij staat. Door de staldeur port hij me de deel in. Hij laat de kip los, nadat hij de deur weer heeft gesloten en tilt me op de varkenstrog.

“En blijven zitten,” zegt hij streng.

Uit een hoek pakt hij de bijl en het hakblok. Hij slaat de bijl in het hakblok. Dan pakt hij de kip bij de poten en terwijl hij haar laag van zich afhoudt schopt hij met zijn klomp één keer tegen haar kop. Als een gewrongen natte doek bengelt de nek heen en weer.

Wat daarna gebeurt gaat zo snel dat ik niet eens tijd heb om mijn ogen dicht te knijpen. Een klap. De kop van de kip valt als een steen op de grond.

“En nu moet je even goed kijken, jongen,” lacht grootvader. “Dit zie je niet elke dag.”

Hij schudt een paar keer wild met ’t kippenlijf. Het bloed dat uit de nek stroomt vliegt in ’t rond. Dan gooit hij de kip omhoog. Ik geloof niet wat ik zie. Met wapperende vleugels komt het kippenlijf op de poten terecht en begint rond te rennen. Het loopt tegen het blok en tegen de muur en onder mij tegen de trog. Overal bloedspatten. Ik hoor een snel luider wordend suizen in mijn oren, mijn hoofd. De stenen trog voelt ineens ijskoud aan. Alles in en aan me wordt slap.

Buiten beginnen de kippen plotseling luid te jammeren. Grootmoeder heeft er zeker een paar bladen sla tussen gegooid.

Terug naar boven
Terug

This is a unique website which will require a more modern browser to work!

Please upgrade today!

Share