mercedes
De Mercedes

De Mercedes

Veurne, 1 juli 2005

Vanmiddag zijn we langs de kust naar De Panne gefietst. Ergens had ik een nietig beetje hoop, dat ik plekken zou kunnen herkennen van 32 jaar geleden. Niks, alleen de zee, en misschien zelfs die niet. De Panne is niets anders dan een onafzienbare rij flats, langs een brede zanderige boulevard. De saaie hoogbouw kreeg om de 50 meter even wat kleur onderaan door de paviljoenachtige uitbouwtjes waar dikke mensen achter glas moules met fritten aten. Als de zon even weg is achter donkergrijze wolken, wanneer het zand waait, zoals vanmiddag. En als het dan ook nog eens helemaal niet druk is, dan is De Panne gewoon een naargeestige, beetje domme plek om zoveel lelijke gebouwen neer te zetten. Daar moeten meer mensen zo over denken, want tientallen appartementen waren nog te huur. En dat terwijl het seizoen toch al echt volop begonnen is.

Op de terugweg reden we via Veurne, een waarlijk pittoresk achttiende-eeuws plaatsje met een mooi vierkant plein met daaromheen vrijwel allemaal grotendeels authentieke huizen en gebouwen.

Bij het uitrijden van Veurne passeerden we een Aldi. Ja, en dan heb je toch al snel iets nodig.

We kochten mayonaise, yoghurt en bronwater en sloten aan bij de kassa. Voor ons was een oudere, wat smoezelige man aan de beurt. Ik dacht eerst dat het een arme alleenstaande bejaarde was die zijn karige dagelijkse boodschappen deed. De kassajuffrouw hielp hem met zijn kaart. Hij riep haar de viercijferige code toe.

Ik keek blijkbaar nogal verbaasd, want hij sprak me geruststellend toe: de kaart was zo goed beveiligd, dat iedereen de code mocht weten. Ze hadden er toch niets aan, zei hij, en begon een uitleg in nauwelijks verstaanbaar Vlaams. Ik zei dat het me niettemin onverstandig leek al te scheutig met dat soort informatie te zijn.

“Ah, u komt uit Nederland. Waarvandaan precies?”

Voor het eerst zag ik hem nu van nabij in het gezicht. Het was een benig gezicht met een slappe, glimmende huid. Hij droeg een goudomrande bril waarvan de glazen zo groot waren, dat ze niet alleen zijn wenkbrauwen maar ook de helft van zijn wangen omvensterden. Onder zijn kin hing de huid van zijn hals in twee leguanenvellen naar beneden. Aan een van die lellen hing de vreemdste soort wrat die ik ooit gezien heb: twee centimeter lang, zwart en droog. Steeds als de man sprak bewoog de lange wrat als een sok die aan de waslijn hangt in onstuimig weer.

Hij kwam vaak in Nederland, zei hij en noemde en tiental plaatsen, waaronder Bemmel.

“Dat is vlakbij ons,” zeiden we beiden.

Ja, hij reed minstens 100.000 kilometer per jaar. Al 27 jaar lang. Dat is 2,7 miljoen, rekende ik hardop uit.

Ik moest mee, zijn Mercedes zien. Vier jaar oud, groen en waarschijnlijk nooit gewassen. Toen hij het portier opende en vooroverboog om mij de teller te laten zien – 450.000 kilometer! – bood hij me de aanblik van het vlekkerige vies glimmende zitvlak van zijn hevig verkreukelde pantalon. De riem die hij om had gesjord, had twee lussen overgeslagen, waardoor een bleek stuk bil zichtbaar werd.

De ooit smetteloos beige leren bekleding was bijna zwart op de plekken die met zijn kleding in aanraking waren gekomen. En tegen het leer van het portier was in de loop der tijd een perfecte afdruk van zijn elleboog ontstaan.

Hij was zelfstandig vertegenwoordiger in signaalapparatuur voor wegwerkers. Hij liet zien hoe hij elektronisch de achterklep omhoog kon laten gaan en greep uit een grote stapel een brochure.

Toen ik zag hoe moeizaam hij terug naar zijn winkelwagentje strompelde, dacht ik: Ongelooflijk. Zo’n man is dik in de zeventig en rijdt nog een ton per jaar. En over een paar dagen, zei hij, ging hij weer voor de 17e keer naar Amerika.

Dan zou ik wel iets schoons aantrekken, dacht ik.

“Hoe oud bent u, als ik vragen mag?” (Natuurlijk mag ik dat! Vind ik. Hij noemde me aan de kassa toch ook ‘jongske’.)

“62,” zei hij trots.

Terug naar boven
Terug

This is a unique website which will require a more modern browser to work!

Please upgrade today!

Share